Vandaag breek ik, onverwacht en voor het eerst. Tot nu toe heb ik de allengs onheilspellender wordende diagnose weg kunnen wuiven, als een wesp die ik geen kans wil geven om me te steken. Ik ben tweemaal ‘getoucheerd’, twee keer constateerden respectievelijk huisarts en uroloog een uitstulping aan mijn prostaat, oftewel een ‘forse nodus’, zoals het resultaat van het vingervlugge voelen via de anus in mijn medisch dossier werd bijgeschreven. ‘Het oppervlak is ribbelig,’ ook daarover waren ze eensgezind. Maar, hield ik me voor, ook goedaardige nodussen kunnen ribbelig zijn, nog steeds no need to worry. Tot vanochtend, met het telefoontje van de huisarts, de sluipmoordenaar die maligniteit heet een stuk dichterbij kwam. Ze belde uit zichzelf, over de uitslag van het bloedonderzoek: ‘Je PSA-waarde is echt veel te hoog, het ligt rond de 200.’
Klontje boter
Waar PSA precies voor staat, wist ik nog niet. Ik wist alleen dat dit cijfer voor mannen van mijn leeftijd ongeveer honderd keer te hoog was: de normale waarde is 2,5 of lager. Ze wilde me zien, zei ze, ook om mijn linkerborst- en oksel te onderzoeken waar zich gedurende de afgelopen weken een hardnekkige pijn is gaan manifesteren. Een uurtje later sta ik tegenover haar terwijl ze peinzend mijn oksel kneedt alsof ze in taartdeeg naar een klontje boter zoekt.
‘Het zijn niet je lymfen, misschien een ribspier?’
Ze raadt me wat oefeningen aan, een bezoekje aan de fysiotherapeut wellicht?
‘Het echte probleem is die PSA-waarde. Het kan - in theorie - nog altijd goedaardig zijn, maar als ik het zo optel – omvang nodus, ribbelige buitenkant, bloedwaarde – dan is dat eerlijk gezegd niet waarschijnlijk.’
Ze gaat achter haar beeldscherm zitten, roffelt een paar notities in haar toetsenbord en kijkt me met heldere ogen aan.
‘Hoe komt dit binnen? Vind je het erg dat ik er zo over praat?’
‘Onwerkelijk’, is, oh cliché, het eerste dat me te binnen schiet.
‘Nee hoor,’ zeg ik, ‘laten we er niet omheen draaien. Ik heb al het nodige meegemaakt in mijn omgeving, op een gegeven moment houdt het leven op. Maar ik ga knokken, ik voel me goed.’
‘Je gaat er fit in.’
‘Zo is dat.’
Flarden van een ritueel
Op de terugweg op de fiets voelde ik mijn ogen vochtig worden. In huiskamers, etalages, op pleinen, in tuinen, in op rotondes geplaatste sparren, overal brandden lichtjes van hoop. Zouden de jongens van de voetbalclub komen om hun coach uit te zwaaien? De oudkatholieke kerk van Hilversum, daar moest het gebeuren. Geen priester, geen mis, wel wierook, vette flarden wierook, herinneringen en muziek. Warrige flitsen van een ritueel dat gisteren nog zo ver weg leek. Pas als ik mijn vriendin een paar uur later spreek, begin ik te huilen. Niet bij de vraag die zij, alsof ze dezelfde training als de huisarts heeft doorlopen, ook stelt (‘Hoe komt dit binnen?’) maar wanneer ik zeg dat ik het vooral voor haar zo erg vind. Ze heeft dit jaar kort achter elkaar haar beide ouders verloren. De gedachte dat ze weer een dierbare moeten laten gaan, weer een crematie of begrafenis moet doorstaan, weer met huisraad en boeken moet gaan slepen, wordt me te veel. Ik houd de hoorn van me af en huil geluidloos. Met een dunne stem keer ik weer bij haar terug.
Neem deel aan het gesprek