Zeven dagen eerder dan verwacht gaat de telefoon. Uroloog Gerbrandy, van de Bilthovense kliniek waar ik gisteren ben gescand. Het telefonisch consult met haar staat pas volgende week in de agenda maar ze belt me nu al, op een vrijdagnamiddag, om iets voor half zes, terwijl ik in een aanwakkerende stormwind door bos en hei wandel.
‘Er zijn plekken op uw prostaat ontdekt. Heeft u ook al bloedonderzoek achter de rug?’
Ik vertel haar de uitslag.
‘Dan kan ik vrijwel met zekerheid zeggen dat het een kwaadaardige tumor betreft, vermoedelijk met uitzaaiingen. Ik ga een verwijsbrief voor u maken.’
Terwijl ik haar toetsenbord hoor ratelen kijk ik naar mistflarden die boven de uitgestrekte vlakte van de Hoorneboegse hei zweven. De lucht erboven is door kinderhanden grijs geverfd.
‘U kunt het snelst terecht in het Antoniusziekenhuis in Utrecht, maar u mag ook naar het Antonie van Leeuwenhoek.’
Ze wenst me ‘toch nog een fijne kerst’.
Zo gaat het dus, straks. Afscheid van leven. Terloops.
Tussen het alledaagse door. Door een zijdeur af. Doek.
Daas loop ik door in de ingevallen duisternis. In de verte rijdt bus 51 voorbij, een geraamte van licht. Bij de ingang van mijn flat kom ik Sem tegen, de bedeesde buurjongen van een jaar of tien. Onder zijn skijack draagt hij een net pak met een rode strik.
‘Kerstdiner?’
Hij knikt. Balancerend met een schaal pasteitjes komt zijn moeder de trap af.
‘Ja, de grote avond is aangebroken,’ zegt ze. Zo gaat het straks dus. Afscheid van leven. Terloops. Tussen het alledaagse door. Door een zijdeur af. Doek.
Prednisonkop
Thuis blader ik door het Prostaatkankerlogboek, een bijna driehonderd pagina’s dikke pil over operatietechnieken, bestralingsvormen, testosteronblokkers, immunotherapie en, last but not least, sterven aan prostaatkanker. Een vlaag van journalistieke gretigheid rispt in me op. Alsof ik over een paar dagen een interview met een oncoloog moet afnemen, zuig ik de begrippen in mijn kortetermijngeheugen. Incontinentie, impotentie, metastasen, lymfe-oedeem… dit is het decor van mijn nieuwe verhaal. Na een minuut of vijftien stop ik. Het is een brug te ver. Ik ben gezegend met een flinke portie verbeeldingskracht maar het besef dat ik binnen afzienbare tijd van een topfitte, seksueel actieve zestiger kan veranderen in een wrak dat met een dikke Prednisonkop naar zijn laatste dagen waggelt, heeft meer tijd nodig, veel meer tijd - en misschien accepteer ik dit zelfbeeld wel nooit, hooguit als een waarschuwing, als een voortdurende reminder: Dát Nooit. Mijn vriendin belt. Ik kom niet uit mijn woorden. Dit wordt een kroniek, een kroniek van een aangekondigd afscheid.
Neem deel aan het gesprek